Ondergronds


Muggen zijn overal.  ’s Ochtends vroeg heb ik en slecht geslapen en er een batterij muggenbulten bij. Wij hebben besloten vandaag naar de mijnen in Falun te gaan. Weg van de muggenkolonie. De foto’s in de brochure zien er spectaculair uit, een enorme krater, zo lijkt het, met vrijwel op de rand een aantal bedrijfsgebouwen. Ik voel een zekere spanning, te meer wij ook de mijn in kunnen, heb ik begrepen. Onderweg, in Rattvik, passeren wij een aantal klassieke auto’s – van die ouderwetse, Amerikaanse sleeën. Er is een festival. In Falun kan je de mijn eigenlijk niet missen. Bij het oprijden van het terrein, wordt ik even op het verkeerde been gezet. Boven de poort staat met grote letters

‘Kopparberg” en ik maar denken dat dit een plaats is zuidelijker in Zweden. De parkeerplaats is al behoorlijk vol. Ik zie een verscheidenheid aan nummerborden. Bij de kassa kopen wij de kaartjes voor de rondleiding in de mijn. Wij kiezen voor de Engelstalige rondleiding van 11.45 u. Wij hebben nog even de tijd – te kort voor het museum en te kort voor een wandeling rond dat grote gapende gat. Alleen al de diepte inkijken bezorgd je koude rillingen. Voor de ingang van de mijn verzamelt zich inmiddels een bond gezelschap.

Even voor kwart voor twaalf komt er een man aanlopen. Hij had zo van een filmset geplukt kunnen zijn, met zijn grijze baard, z’n vilt hoed en zijn vest doet hij mij denken aan Vitalis, uit het boek Alleen op de Wereld, van Hector Malot. Bij de deur telt hij één voor één zijn gasten. “Zodat ik zeker weet dat ik met even veel mensen de mijn uitkom, als dat ik in ga”, fluistert hij. Hij schrikt van het aantal – 34 – twee meer dan waar hij op gerekend had. Het blijkt dat een gezelschap uit Estland beide buschauffeurs, voor niets, de mijn mee in wil nemen. Onze groep is zó groot dat wij in kleine subgroepjes met de lift naar het startpunt van de rondleiding moeten. Onze gids vertelt dat wij beneden eerst in een hal komen. Wij moeten daar een helm pakken en een oranje regencape aan.

In de mijn is het behoorlijk vochtig en al dat water kan vervelende vlekken geven op de kleren. In de lift biecht onze Vitalis ons zijn geheim op, onder zijn vilt hoed draagt hij ook een helm. De mijn kent een zeer gelijkmatige temperatuur; ’s zomers en ’s winters is het er 8º Celsius. Direct als ik de lift beneden uitstap voelt het inderdaad frisser. Als iedereen z’n regencape aan en een passende helm op heeft, begint onze gids te vertellen:
“We started as a Koppermine in 1288 ….....”.

Ik krijg meteen associaties met de reclame van de Rabobank en overweeg hem te vragen of hij Jochem de Bruijn ook kent, op het risico dat hij antwoord: “No, not him again”.
Onze gids is echter al onderweg. Onze gids vertelt met veel humor en compassie – ik heb echter wel de indruk dat hij moeite heeft met de grote van onze groep. Onderweg in de mijn telt hij nog 2x of hij al zijn schaapjes nog heeft en er niemand ongemerkt in de mijn achterblijft. Daar hebben ze in Falun een akelige ervaring mee, al dateerde dat incident al weer van een paar eeuwen geleden.

Het verhaal dat onze gids vertelt over Mats Israelson, Fat Mats, is even romantisch als dramatisch. Mats was een jongeman, van voor in de twintig, werknemer in de mijn en verlooft. Hij stond op het punt om te trouwen. Vlak voor zijn trouwdag bleek Mats plotseling verdwenen. Niemand kon hem vinden en eigenlijk ging men er vanuit dat hij de stap in het huwelijksbootje niet durfde te maken. Zijn verloofde bleef alleen achter. Vijftig jaar later deed men in de mijn een bizarre vondst. Men vond in de mijn het lijk van een jongeman. Het lichaam was door de atmosfeer in de mijn geheel in tact gebleven – zelfs met koper gemummificeerd. Men schrok enorm van de vondst, te meer er niemand werd vermist. Wie was deze man? Niemand wist wie dit was. Totdat er een oude vrouw in de rouwkamer kwam kijken: “Het is Mats, mijn geliefde”, riep ze uit. Er ontstond grote consternatie – niemand kende Mats meer. Later bleek dat Mats waarschijnlijk niet voor zijn huwelijk was weggelopen – maar tijdens zijn werk in de mijn een ongeluk had gehad waarbij hij beide benen had gebroken. Van weglopen was dus überhaupt geen sprake. Vijftig jaar later zag zijn verloofde hem terug, alleen waren de omstandigheden niet die zij vijftig jaar daarvoor samen gewenst hadden. De levensverwachting van de mijnwerkers in de Kopparberg-mijn was, heel bijzonder, best hoog, evenals de sociale status die zij genoten. De mijnwerkers in Falun kende al vroeg een soort CAO – ze werden goed betaald en waren vrijgesteld van dienstplicht. Ze hoefde dus niet met de koningen mee op veldtochten.

Bovengekomen blijken de schoenen van de jongste zoon wat rode neuzen te hebben gekregen. Eenmaal in de openlucht hebben wij behoefte om even een frisse neus te halen. De wandeling rond het grote, gapende gat, loopt schuin omhoog naar de overkant.  De bedrijfsgebouwen langs het pad zijn van een recentere datum dan de oorspronkelijke mijn. Het gat is ontstaan doordat de wanden en de plafonds van de mijn steeds dunner werden. Hierdoor is de mijn op een kwade dag, in 1687,  geheel ingestort. Wonder boven wonder is destijds niemand gewond geraakt, daar het incident na werktijd plaatsvond en de werknemers uit de mijn waren. Het is moeilijk voor te stellen dat onder de vloer van deze immens grote en diepe kuil nog 200 meter ingestorte en op elkaar gestapelde mijngangen liggen. Al mijmerend over dit soort dingen bereiken wij de overkant van het gat. Het uitzicht vanaf dit punt, op het gat, het museum, de bedrijfsgebouwen en daarachter Falun is magnifiek.
‘s Avonds, na het eten, nemen wij ieders plannen, ideeën, voor morgen door. Na een dag onder de grond is er een sterke wens om morgen boven de grond te blijven. Om een en ander te compenseren willen een paar liefst een bergwandeling.



Reacties

Populaire posts van deze blog

You're entering bear country

Nieuw Kopparberg

Nemo